Foto: Merlijn Doomernik

In de maand maart staat Vlaardingen traditiegetrouw stil bij het verzet van de Geuzen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Rondom de uitreiking van de Geuzenpenning, bedoeld om hedendaagse vrijheidsstrijders en mensenrechtenactivisten eer te bewijzen en te steunen, worden door tal van cultuurspelers uit de stad activiteiten georganiseerd die de betekenis ervan versterken.

Maart staat symbool voor het opnieuw vertellen van de vrijheid. Verhalen over de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van expressie en de vrijheid om jezelf te zijn staan centraal. Dit jaar staat de maand in het teken van het thema ‘vrijheid onder druk’. De initiatiefnemers van de Geuzenmaand willen de Vlaardingers meer bekend maken met de waarden van de Geuzenpenning, en hen inspireren en motiveren in hun dagelijks denken en handelen.                                                               

De Geuzenmaand werd op 5 maart 2024 met de Geuzenlezing geopend door auteur en columnist Abdelkader Benali. 

Foto: Merlijn Doomernik 

                                                                                                    

“Papa, wat is oorlog?”

“Oorlog is verschrikkelijk, mijn dochter.”

“Wat er gebeurt in Gaza, papa, is dat oorlog?”

“Ja, dat is oorlog, mijn dochter.”

“Wanneer komt er vrede?”

“Er komt vrede als mensen in plaats van met bommen met woorden gaan gooien.”

“Maar, papa, als je gepest wordt dan doet dat ook pijn.”

“Ja, dat doet pijn. Soms komen woorden harder aan dan bommen. Toch word ik liever getroffen door een woord dan door een bom. Ik denk dat de mensen in het Gaza het ermee eens zullen zijn.”

“Ben jij weleens pijn gedaan door woorden, papa?”

“Toch wel. Toch wel. Als mensen zeggen dat ik geen plek heb in dit land. Als mensen zeggen dat je papa omdat hij Abdelkader heet een gevaarlijk mens is. Als mensen zeggen dat mensen zoals jij en ik geen respect verdienen.”

“Maar wij wonen toch hier. We hoeven toch niet bang te zijn?”

“Dat hoeft ook niet. Mensen gooien met woorden maar we worden gelukkig beschermd door de wet. Als iemand mij een brief vol lelijke woorden schrijft dan kan ik naar de politie stappen om aangifte te doen.”

“Is dat waarom gisteren de politie op bezoek kwam.”

“Ja, die twee agenten die waren gekomen om naar die brief te kijken. En ze hebben de brief meegenomen.”

“Waarom hebben ze de brief meegenomen, papa?”

“Omdat er in die brief veel lelijke woorden stonden. En omdat de brief aan huis is verstuurd.”

“Papa.”

“Ja, schat.”

“Wat stond er in de brief?”

“Lelijke woorden, dochter. Woorden dat je papa geen goed mens is.”

“Je bent wel een goed mens, papa.”

“Ja, maar niet voor deze persoon.”

“Waarom kreeg je de brief, papa?”

“Omdat ik in de krant had geschreven dat het een goed idee is dat meisjes die een hoofddoek dragen ook boa kunnen zijn.”

“Wat is een boa, papa?”

“Een boa is iemand die ervoor zorgt dat er op straat geen gekke dingen gebeuren.”

“Wat gaat de politie met de brief doen, papa?”

“Eerst moet papa aangifte doen, dat betekent dat hij op het politiebureau moet vertellen dat de brief hem pijn heeft gedaan, en daarna kan de politie onderzoek doen. Misschien vinden ze de persoon die de brief heeft geschreven wel.”

“Echt?”

“Wie weet, dochter.”

“Papa.”

“Ja.”

“Ben je weleens bang?”

“Bang?”

“Bang dat mensen geweld gaan gebruiken in plaats van woorden.”

“Daar ben ik niet bang voor, dochter. Maar ik maak me wel zorgen.”

         Het afgelopen jaar was met het jaartje wel. Het wapengekletter dat al die tijd op de achtergrond had geklonken leek dichterbij te komen. Als ik de kranten moest geloven stond de wereld in brand.

          Ik had moeite om het tempo van de escalatie bij te houden. Ondertussen zag ik om me heen de tolerantie zienderogen afnemen. De asielzoekerscentra puilden uit, ze konden nergens terecht. Bij een hotel waar gezinnen werden opgenomen stonden demonstranten. Het vuur laaide op. Ondertussen behaalde een partij die een einde wil maken aan migratie, die moskeeën wil sluiten en de publieke omroep tot staatsvijand nummer 1 verklaart de verkiezingen.

          Zolang die verhalen via de media tot me komen voelt het toch ver weg; ik ben een meester in relativering. Het kan altijd erger. Maar hoe erger kan het nog? Ik kan er niet omheen, de tijd was gaan schuiven. Er gebeurden dingen om me heen waar ik maar geen grip op kreeg. Alsof het verhaal dat ik aan het schrijven was ruw onderbroken werd door een machtige, ruwe hand die me een heel ander verhaal opdrong, een verhaal dat grimmig is, wellicht om me te waarschuwen. Het is dat verhaal dat ik moest vertellen. Gebaseerd op waarheid, compleet uit de duim gezogen. Maar angstwekkend niet minder.  Wat het andere verhaal in gang zette was dat de haat mij persoonlijk bereikte. Mijn vrijheid van spreken werd beantwoord met een virulente aanval op mijn boodschap.

          Het kwam door de haatbrief dat ik vatbaar werd voor dat andere verhaal, voor de waarschuwing, dat het weleens mis kon gaan. En het is dat andere verhaal dat verteld moet worden.

         Mijn dochter vertelde dat haar vriendinnetje uit de klas niet meer op school was gekomen. De juf had verteld dat het meisje ook niet meer terug zou komen. De ouders van het Pakistaans klasgenootje hadden besloten om hun kind van school te halen. Ik bel de vader op om te vragen wat er aan de hand is. Zijn uitleg laat niets te wensen over: hij is bang dat met de toegenomen spanningen in de samenleving er voor zijn manier van leven in Nederland geen plek is. Hij gaat zijn huis verkopen en verplaatst zijn bedrijf, naar Engeland. Vorige week waren we nog bij ze gaan eten, nu plant hij een definitief vertrek.

         Mijn dochter vroeg of dat iets met de oorlog te maken had. Ik vertelde mijn dochter dat het niets te maken had met de oorlog. Mijn dochter is het er niet mee eens. Het vriendinnetje had aan mijn dochter verteld dat woorden kunnen doden.

         Mijn regering gaat ondertussen door met het afzijdig blijven van de oorlog in Gaza. Ik merk dat ik steeds minder oog heb voor dat lijden. Dertigduizend doden, waaronder heel veel kinderen. Wie kan dat allemaal nog bevatten?

         In de krant lees ik dat Oekraïense kinderen niet meer kunnen rekenen op extra ondersteuning – deze kinderen moeten voortaan naar het regulier onderwijs. Ik lees ook dat politici vinden dat sommige Oekraïners terug kunnen naar hun land, want daar zou het veilig zijn. Door relatieve rust voor te stellen als vrede creëer je een parallelle werkelijkheid waar het goed toeven is, concludeer ik. De indruk wordt gewekt dat de crisis aan de oostgrens een te behapstukken fenomeen is, een veenbrand waar best wel mee te leven valt. Laten we ons zo niet in slaap sussen? De crisis wordt genormaliseerd.

         Mijn dochter vertelde me dat de plek van het Pakistaanse meisje is ingenomen door een Oekraïense jongen. Hij is jongste in de klas, Valentijn is zijn naam. Tijdens het tekenen had hij een tekening met bommen en gevechtsvliegtuigen gemaakt. De tekening had indruk gemaakt op mijn dochter. Mijn dochter vertelde dat de jongen soms bang werd, dan kroop hij bij de juf op schoot. In het begin vond iedereen dat gek maar na een paar keer werd het als normaal gezien. En zo werden de gevolgen van oorlog organisch opgenomen in het gewoel van de klas, en dat ging zo snel dat je bijna zou vergeten dat de vader van de jongen aan het front zit, en dat zijn moeder elke dag een onheilstijding verwacht. Mijn dochter vertelde me dat de vader van Valentijn in oorlog is. Wat vond ik daarvan? Ik vond het moedig.

         “Wat hij ook niet leuk vindt,” vertelde mijn dochter, “is wanneer het alarm klinkt. Dan begint hij te trillen. En te huilen. En dan roept hij om zijn vader.”

         Mijn vrouw heeft slecht nieuws voor me. Er is weer een brief gekomen; ook deze brief ontbeert een afzender, maar het is van dezelfde verzender als de vorige. Dezelfde haatdragende taal, dezelfde anti-islam-retoriek, dezelfde knullige karikaturen van mannen met baarden en een bom op hun kop. Ja, ja, ik weet het nu wel.  Deze keer zit er een foto bij. Mijn vrouw houdt de foto voor mijn gezicht. Het is een foto van mijn dochter. Hoe komt hij aan die foto? Van het internet gehaald.

         Ik maak er een foto van en whatsapp het naar de wijkagent met wie ik een goed contact heb. Hij belt onmiddellijk op met het verzoek de brief niet aan te raken; ook die moet mee voor forensisch onderzoek. Hij vindt het ontzettend pijnlijk wat mij is overkomen.

         Hij komt hoogstpersoonlijk de brief ophalen, hij vertelt me dat moslims wanneer ze bedreigd worden niet snel overgaan tot aangifte. Hij geeft een voorbeeld: tijdens de corona-tijd werden diverse moskeeën in het land bekogeld met een luier met daarin snippers van de Koran. Het bestuur van de moskee zag af van aangifte. “Voor hun was het teveel gedoe. Ze schaamden zich ook.”

         “Waar schaamden ze zich voor,” vroeg ik.

         “Voor het feit dat er zoiets naar hun heilige huis was gegooid.”

         Ik besloot wel aangifte te doen. Op de sociale media deed ik melding van wat me was overkomen, de brief en de dreiging die er vanuit gaat. Meteen daarop regent het honderden, en al snel duizenden haatberichtjes. Men vindt dat ik de brief verdien. Men vindt dat ik niet moet zeuren. Men vindt dat als ik het allemaal zo erg vind dat ik dan beter mijn koffers kan pakken. En, als klap op de vuurpijl, verdenkt men mij ervan de brief zelf in elkaar gezet te hebben. Het wordt me koud om het hart. Hoezo zou ik de brief in elkaar gezet hebben? Wat voor raadselachtige kronkel in het hoofd zou mij zo’n virulente brief laten schrijven? Niet alleen verdenkt mij ervan een islamist en een terrorist in vermomming te zijn, ik zou daarnaast ook nog eens mijn eigen ondergang orkestreren.

         En dat allemaal omdat ik in een column in de krant een debat op gang wil brengen over boa’s die een hoofddoek dragen. De krant belt me om te vragen hoe het met me gaat. Ik zeg dat het goed gaat. Ze willen uitzoeken wie er achter de brieven zit.

         De volgende dag breng ik mijn dochters weer naar school. De Oekraïense jongen  zit schuin tegenover mijn dochter. Zijn moeder maakt op mij een nerveuze indruk. Nederlands spreekt ze niet. Als ik naast haar stat heb ik het gevoel haar angst te voelen. Ik ben ervan onder de indruk. Hoe zouden we haar kunnen helpen?

         Gaat er echt een oorlog komen? Als ik naar huis loop denk ik terug aan een reis die ik tien jaar geleden heb gemaakt. Ik was uitgenodigd om in Slowakije te komen praten over het nieuwe fascisme. De grote zaal waarin ons optreden plaats vond was afgeladen vol. Toch wel opmerkelijk dat dit academische thema zoveel publiek trekt, gaandeweg het debat krijg ik het gevoel dat het thema voor het Midden-Europese publiek juist een heel hoge urgentie heeft. Mijn pleidooi om vooral het oude fascisme te bestuderen valt op dovemans oren. Er werden vooral vragen gesteld of we het nieuwe fascisme al hadden gezien, die uit het oosten. Men maakt zich echt zorgen. De naam Poetin valt veelvuldig. Na afloop raak ik in gesprek met een bezoeker. Ze vertelt dat het oude fascisme een nieuw jasje heeft aangetrokken. “De Baltische staten hebben elke dag te maken met bedreigingen van hun grote buurman. Jullie beseffen niet dat de nieuwe tijd al is aangebroken. Het fascisme is onder ons. Ze proberen op alle mogelijke manieren onze vrijheid te ontwrichten. Jullie moeten wakker worden.”

         Met jullie bedoelde ze mij, bezoeker uit West-Europa.

         Mijn dochter komt met nieuws thuis. Vanaf volgende week zullen twee kinderen uit haar klas niet meer terugkomen. Ze verhuizen naar Dubai. De vader heeft een Marokkaanse achtergrond, de moeder is Nederlandse. Ik ga ze missen, en mijn dochter helemaal. Ze speelden vaak bij elkaar.

         De volgende dag op het schoolplein feliciteer ik de vader met zijn nieuwe baan in Dubai. Hij schudt met zijn hoofd. “Het is niet echt voor de nieuwe baan dat we vertrekken. Er is een nieuwe tijd aangebroken. In Dubai kan ik gewoon mezelf zijn.” Verder wil hij er geen woorden aan vuilmaken, zijn kinderen hoeven zijn angst niet te voelen.

         Die dag nog zeurt mijn dochter aan mijn hoofd dat ze ook naar Dubai wil.

         We zijn weer een paar maanden verder. De helft van mijn dochters klas is leeggelopen. Er zijn andere kinderen voor in de plaats gekomen; een tweede Oekraïens kind, een meisje uit Afghanistan en een jongen uit Gaza. Die laatste heeft tijdens de oorlog weten te ontkomen; hij heeft de Nederlandse nationaliteit.

          Ondertussen heb ik besloten om me niet meer uit te laten over onderwerpen die met het Midden-Oosten of islam te maken hebben; elke vorm van nuance die ik probeerde aan te dragen werd onmiddellijk aan stukken gescheurd op de sociale media. Ik moet ook aan mijn gezin denken; ze moeten geen last krijgen van mijn stress erover. Ik ga over tot zelfcensuur. Dat moet dan maar.

          Wel krijg ik uitnodigingen om er op de televisie te komen praten maar dan word ik tegenover een politicus geplaatst die een rabiate anti-migratie-agenda erop nahoudt. Ik heb geen zin in die spelletjes. De redacteur van de talkshow drukt me op het hart dat het goed komt. Ik besluit uiteindelijk af te zeggen. Het voelt als een nederlaag. Ondertussen wordt een eindelijk een nieuwe regering gevormd, de oppositie kijkt knarsetandend toe. De nieuwe radicaal-rechtse regering gaat het aantal binnenkomende migranten terugbrengen tot 50.000 per jaar. Ook wordt teruggedraaid dat boa’s een hoofddoek mogen dragen. In verschillende steden gaan agitatoren over tot het verbranden van Korans om de nieuwe besluiten te vieren. Wat me opvalt is dat ze dit doen in steden waar de burgemeester een migratie achtergrond heeft, de burgemeester moet de demonstratie toelaten; met tranen in de ogen kijkt een burgemeester toe hoe zijn heilige boek in brand wordt gestoken. Op deze manier worden de burgemeesters, die in deze steden de mensen bij elkaar moeten brengen, tot onderdeel van het conflict, ze worden medeplichtig gemaakt. Kan het zijn dat deze boekverbrandingen door een derde partij worden gestimuleerd om een spaak te steken in onze burgerlijke samenleving? Ik besluit hier geen column over te schrijven, ik heb geen zin in gedoe.

         Dan komt de dag waarvan je wist dat die zou komen. De mobilisatie. De commandant der strijdkrachten roept ons op wat meer voedsel dan nodig is in huis te hebben. We moeten niet als een gek gaan hamsteren maar wat extra voorraad kan geen kwaad. Ook instrueert hij bedrijfsleven en overheid om de computersystemen extra goed te bewaken; er wordt naarstig gezocht naar IT’ers die gespecialiseerd zijn in cyber-security, sinds er een stop is op migratie is het heel moeilijk om aan deze gespecialiseerde mensen te komen. Nederland loopt een risico.

         Een brief ploft op de mat. Samen met de andere brief. De ene brief is van de overheid, de andere brief is van de geheime afzender die me maar blijft bestoken met haat, ook al schrijf ik er niet meer over. In deze brief slaat hij een triomfantelijke toon aan, het meesturen van een foto van mijn dochter heeft succes gehad. Hij wijst me erop dat de grote Omkeer is ingezet, mensen als ik zullen hun plek moeten kennen.

         De ander brief is van defensie. Ik heb me te melden voor een intakegesprek. Met de opgelopen spanningen aan de oostgrens, de grootschalige aanvallen op Nederlandse infrastructuur en de algehele mobilisatie van de Baltische staten, wordt de kans groter dat Nederland het theater van oorlog zal betreden. Er is een andere tijd aangebroken.

         Via digitale weg maak ik een afspraak.

Foto: Rob van Herwaarden

         Ik vertel mijn dochter dat ik misschien in dienst moet. Ik leg haar uit wat in dienst gaan betekent, en wat het betekent om soldaat te zijn en dat iedereen praat over oorlog maar dat het allemaal goed komt.

           Al die tijd kijkt mijn vrouw me zonder iets te zeggen aan, haar ogen spreken boekdelen: ze is geëmotioneerd. Wanneer onze dochters slaapt laat ze van zich horen.

         De afgelopen weken heeft ze verteld over de ouders die willen vertrekken. Door hun vertrekbereidheid is ze zich ook zorgen gaan maken. Ik heb volgens haar die zorg weg gerelativeerd. Maar nu is ze er klaar mee.

         “Heb jij wel nagedacht over het feit dat je een land gaat verdedigen dat al die tijd jouw grondrechten heeft geschonden?”

         Het hoge woord komt eruit. Sinds de brief met de foto van onze dochter voelt ze zich niet meer veilig. De politieagent die op bezoek kwam om ons te vertellen dat we de brief serieus moeten nemen heeft ook indruk op haar gemaakt. De beelden van de verbrande Korans maken geven haar het gevoel dat haar cultuur in de ogen van anderen niets waard is, dat Nederlandse regeringsleiders wel ageren tegen de oorlog in Oekraïne maar niets doen voor Gaza vindt ze hypocriet. Ze kan er niet tegen dat haar neefjes om de haverklap op straat worden tegengehouden voor preventief fouilleren. Ze is ook geschrokken van de verbale haat die ik elke dag ontvang. “En dan is er ook nog dit,” zegt ze, ze pakt de telefoon en laat me het nieuwsbericht zien: “Het ministerie van Sociale Zaken liet tot 2019 in het geheim onderzoek doen naar moslims.” Ze vraagt zich af of ze ook van mij een dossier hebben bijgehouden. “Dat zal vast want je bent een publiek persoon” Ik wuif die suggestie weg.

         “Je zou voordat je je aanmeldt voor het intakegesprek eens kunnen uitzoeken wat ze van jou hebben bijgehouden?” De rest van de avond verloopt kil. Ik weet zeker dat mijn vrouw de knoop allang heeft doorgehakt. Ze wil weg. Maakt niet uit waarheen. Als ze maar weg kan.

         Eerlijk gezegd heb ik geen zin om het dossier op te vragen. Wat zou ik over mezelf te weten komen dat ik al niet weet? Ik heb niets te verbergen. Toch blijft de gedachte knagen dat ik tekort ben geschoten. Als vader. Als partner. In plaats van tot actie over te gaan heb ik mezelf kleiner gemaakt. Relativeren helpt niet. Ik ben lid van allerlei clubjes die opkomen voor mensenrechten en persvrijheid maar zelf heb ik allang pijnlijke compromissen gesloten. Mijn vrouw confronteert me met mijn wankele positie. Ik wil vechten voor vrijheid in een land dat mijn vrijheid al die tijd heeft beknot. Hoe haal ik het in mijn hoofd. Ben ik de enige die met dit dilemma worstelt?

         Wanneer ik de volgende dag mijn dochter naar school heb gebracht komt de Oekraïense moeder naar me toe, ze geeft me een knuffel en zegt: “Ik voel je angst.”

         Als ze wegloopt moet ik huilen.

         Ik heb me in tijden niet zo alleen gevoeld. Eenzaamheid is als voetschimmel, je komt er nooit helemaal vanaf. Mijn vrouw en ik zijn vervreemd van elkaar geraakt. Ze vindt nog steeds dat ik mezelf onnodig klein maak. Inmiddels is ons land ook overgegaan op een oorlogseconomie. Dat betekent wel dat we kortere schooldagen hebben. Ik zie ook minder blauw op straat. De spanningen zijn ergens anders. De oproep tot gebed die elke vrijdagmiddag vanaf de moskee klonk is ook niet meer – “we leven in een andere werkelijkheid.”

         De dag van het intakegesprek nadert. Online heb ik aangegeven wat ik voor het land kan betekenen, waar mijn kwaliteiten liggen. Die zitten hem niet in het schieten met scherp, wel zou ik bemoedigende teksten kunnen maken. Woorden zijn wapens. Ik fantaseer voor mezelf een heldenrol in het oorlogsgeweld. Door mijn talenkennis kan ik heel snel verschillende boodschappen overbrengen. Ik heb mezelf al richting een Willemsorde gefantaseerd.

          Maar misschien is mijn grootste kracht wel dat ik verschillende mensen uit de samenleving bij elkaar kan brengen, ze noemen me niks voor niks een bruggenbouwer. Wat ik kan doen is via de radio het volk toespreken, bemoedigende verhalen over hoe we dit mooie land nog mooier kunnen maken.

         In een tijd van crisis is niets zo belangrijk als solidariteit. Maar hoe ik bruggen bouwen als de brug waar ik op sta wordt aangevallen? Hoe kan ik de vrijheid verdedigen als ik in mijn eigen land de vrijheid niet zeker ben?

         Op weg naar de kazerne in Utrecht waar het gesprek zal plaatsvinden neem ik me voor deze vraag te stellen. Ik moet mijn woede omzetten in een klacht. In mijn hoofd formuleer ik aldus de klacht:

         Geachte Commandant der Strijdkrachten,

         Mijn naam is Abdelkader Benali, u kent me misschien van de televisie. Ik ga er niet vanuit dat u een boek van mij heeft gelezen, daar kunt u domweg geen tijd voor hebben. Ik zit met een dilemma.. Alleen al door deze naam heb ik te maken met verbaal geweld. Door deze naam wordt me nagedragen dat ik een splijtzwam zou zijn, dat ik deze samenleving meer kwaad dan goed aandoe. De afgelopen tijd ben ik thuis bedreigd door racistische onverlaten die het op mij en mijn gezin gemunt hebben. Ik heb te maken met intimidatie en uitsluiting. Maar dat is nog niet het hele verhaal. Ik spreek niet namens mezelf. Ik spreek namens al die anderen die net als ik te maken hebben met structureel racisme. Ouders van wie de levens door de Belastingdienst zijn vernietigd. Moskeeën die ondanks herhaaldelijke aanvallen geen bescherming krijgen. Provocaties waarin Korans worden verbrand en de aanstichter van de verbranding in een politiebusje wordt vervoerd teneinde zijn vrijheid van meningsuiting mogelijk te maken. Welke signaal wordt hiermee afgegeven. En dat is nog niet alles. Moslima’s worden bespuugd op straat. Een hoofddoekje of een exotische naam verkleint de kansen op een baan oneindig. We zullen moeten toegeven dat het rot van uitsluiting tot in de haarvaten van de instituten is doorgedrongen. We zijn op sommige punten geen haar beter dan de despotische regimes die we bestrijden. We vragen ons echt af of deze uitnodiging niet gewoon een zoveelste provocatie is om te zien hoe we Nederlanders met een islamitische achtergrond gek kunnen krijgen. En nu vraagt u van mij om dit leven, het enige leven dat ik heb, te geven om waar dit land voor staat te beschermen. Mijn eerste reflex was om me aan te melden. Wanneer je wordt gevraagd om te helpen dan help je. Zo simpel is het. Maar doordat ik die keuze heb gemaakt verkeer ik in een verschrikkelijke spagaat. Doordat ik be ingegaan op deze uitnodiging ben ik van mijn vrouw vervreemd geraakt. Ze vindt me een meeloper, ze vindt me iemand die het welzijn van het gezin opgeeft om een overheid te helpen die ons als puntje bij paaltje komt in de steek laat. U zou me niet uitnodigen als mijn dossier niet schoon was, de veiligheidsdiensten van Nederland doen hun werk heel goed. Maar zijn we niet een beetje doorgeschoten. Wat verwacht u van mij, commandant? En wat kan ik van u verwachten?”

         Dat is de klacht die ik in mijn hoofd schrijf.

         Mentaal uitgeput kwam ik aan bij de kazerne. Ik parkeerde de auto en meldde me bij de receptie. Ik kon doorlopen naar het achterste gebouw waar alle nieuwe rekruten werden beoordeeld. Boven de kazerne vloog een helikoptervliegtuig van Defensie; het was zwart, log en hing in de lucht als een gigantisch insect. Beschermde die helikopter mij of hield die helikopter mij in de gaten?

          Ik neem plaats in de wachtkamer, tussen de andere opgeroepenen. De spanning is aan hun gezicht af te lezen. Niemand lacht. Als ik een beetje aan de kamertemperatuur ben gewend, begin me op te vallen dat ik best wel veel gemeen heb met deze mannen. Ze zijn van mijn leeftijd, enigszins mijn lengte en hebben bijna allemaal, daar durf ik mijn hand voor in het vuur te steken, een Marokkaanse achtergrond. Al snel beginnen deze overeenkomsten ook bij de anderen te dagen; we beginnen te ontspannen en sommigen tikken elkaar aan. Het gesprek begint op gang te komen. We komen tot de conclusie dat we allemaal tot hetzelfde geboortejaar behoren, we komen uit de grote stad. De meeste van ons hebben een vaste baan, er zitten opvallend veel ondernemers tussen. Er zit een buschauffeur tussen. Een leraar geschiedenis. Een slager. Een verzorger. Een opbouwwerker. Een paar IT’ers. Een cyber-securityexpert.

           Niet iedereen heeft een gezin, het merendeel wel. Een aantal is gescheiden. Sommige jongens zijn piepjong. Dan beginnen de verhalen te komen. We voelen ons allemaal in de steek gelaten en toch zijn we gekomen. Sommigen worden door hun familie met de nek aangekeken dat ze toch zijn ingegaan op de uitnodiging. Anderen zijn ervan overtuigd dat dit het enige goede is om te doen. En sommigen weten nog niet wat ze ervan moeten denken, met hun voel ik de meeste verwantschap. Maar onderliggend voelen we de behoefte om te helpen.

         “Waarom zijn we hier eigenlijk,” zegt een van de jongens, het leiderstype. Aan zijn opzwellende borstkast te zien is het een echte sporter.

         “Omdat we ons land moeten verdedigen,” zegt iemand. We beginnen allemaal een beetje te lachen. Niemand die dat serieus neemt.

         Dan schraapt een van de jongens die al die tijd niet zoveel heeft gezegd zijn keel, hij begint hortend en stotend te praten, de emoties gieren door zijn keel.   

         “Ik ben Joessoef. Mijn vader was een taxichauffeur, mijn moeder is huisvrouw. Samen hebben ze acht kinderen gekregen, ik ben de jongste. In het dagelijks leven werk ik al manager bij een groot distributiebedrijf. Ik ben getrouwd met een Nederlandse vrouw en heb drie kinderen. Net als jullie twijfelde ik of ik wel wilde komen. De uitnodiging voelde eerlijk gezegd als een belediging. Ik heb tenslotte al heel lang geaccepteerd dat ik met mijn huidskleur en achtergrond in dit land altijd mezelf moet bewijzen, maar nu er oorlog is verwachten ze van me dat ik voor ze klaarsta. Maar ik wil niet laf zijn. Op school leerde ik over de verzetsstrijders. In Nederland maar ook in Marokko. De mensen die opstonden tegen de bezetter, mannen, vrouwen en kinderen. Die verhalen vond ik machtig mooi. Op weg hiernaar toe heb ik me afgevraagd waarom ik die verhalen zo gekoesterd heb. Wat het is dat ik in die verhalen voelde dat ik toch een kruisje bij “ja,” heb gezet. Niemand laat zijn eigen kind alleen, zegt het liedje. Ik heb drie kinderen.. Kan je nagaan. Maar nu ik hier heb begrijp ik weer waarom ik toch die stap heb gezet.” Op dat moment leek hij ons allemaal aan te kijken. “Ik ben toch niet alleen. Jullie hebben net als ik geworsteld met de vraag wat je kan doen. En jullie hebben die stap gezet. Ik nam me voor om hiernaar toe te gaan om te zien wie ik zou ontmoeten. Terwijl jullie met elkaar in gesprek gingen heb ik jullie geobserveerd. Ik heb naar jullie gekeken. Ik heb geluisterd. Ik ben tot de conclusie gekomen dat jullie deugen anders waren jullie hier niet gekomen. Jullie maken je zorgen. Jullie voelen je gevoel. In die zin lijken we erg op elkaar. Ondanks alle tegenstand die we voelen in de wereld, zitten we hier toch maar met bibberende knieën te wachten totdat we aan de beurt zijn. Ik voel me niet alleen. Wat er ook gebeurt, of ik nou wel of niet door de medische test kom, ik weet voor wie ik vecht. Wij zullen samen strijden of samen ten onder gaan. En dat geeft een heel goed gevoel. Ik kan tegen mijn kinderen vertellen dat hun vader heel veel vrienden heeft gemaakt. En voor die vriendschap wil ik best wel tot het gaatje gaan.”

         In koor zeggen we “Amen,” en we lachen. Dan gaat de deur open. De intakes gaan beginnen. Wie gaat er de oorlog in, wie mag thuisblijven. Zo simpel is het.

Vlaardingen, 5 maart 2024